Onze gedomesticeerde paarden, de ezel en de zebra zijn zo'n 4 miljoen jaar geleden ontstaan uit een gemeenschappelijke voorouder: de eohippus. Het gedomesticeerde paard (Equus ferus caballus) ontwikkelde zich vervolgens verder in 4 types. Deze "oertypes" zijn de stamvaders van onze hedendaagse paarden.
Vanuit de eohippus ontstond de Equus ferus. De Equus ferus, het wilde paard, leefde in de prehistorie in het gebied wat we nu kennen als Europa. Van deze soort zijn zowel fossiele botten als prachtige grotschilderingen te vinden in Frankrijk en Spanje. De tekeningen zijn tussen 39.000 tot 17.000 jaar geleden gemaakt. Deze paarden leefden op de steppen, maar ook in open bossen. Ze konden snel bewegen, hadden een groot uithoudingsvermogen en een dikke vacht tegen barre omstandigheden. Gras was hun voedselbron. Ze hadden een aantal natuurlijke vijanden tijdens de ijstijden: leeuwen, wolven, hyena's en natuurlijk de mens. Uit de oude steentijd zijn jachtkampen gevonden met paardenbotten. Deze vondsten maken duidelijk dat de mens veel jaagde op wilde paarden.
Equus ferus fossiel
Toen het weer warmer werd en er meer bossen ontstonden nam het leefgebied van het wilde paard af. Er ontstonden grofweg twee gebieden en in ieder gebied ontwikkelde zich een ondersoort van de Equus ferus: de tarpan (het Europees wilde paard - Equus ferus ferus) en het Przewalskipaard of het Aziatische wilde paard (Equus ferus przewalskii). De tarpan is de directe voorouder van ons gedomesticeerde paard (Equus ferus caballus). Het bewijs hiervoor is dat beide soorten 64 chromosomen hebben. De tarpan is zo'n 6000 jaar geleden gedomesticeerd in de regio waar nu Oekraïne ligt. Maar ook in andere delen van Europa domesticeerde het paard. Al naargelang de omgeving waarin ze terecht kwamen evolueerde dit paard naar de vier oertypen die we nu nog steeds (her)kennen in onze paarden: de oer-pony, het steppepaard, het woestijnpaard of het toendrapaard. Alle paarden hebben wel iets van alle vier de oertypen, maar een type is altijd dominant aanwezig. Dat is het oertype van jouw paard.
Reconstructie van verschillende fenotypes van het Europese wilde paard (Equus ferus ferus)
Oer-pony
De oer-pony leefde in regio's met sappig, mals groen gras tijdens de zomerperiode. Hierdoor kon deze pony veel zogenaamde reserves opslaan en hadden ze aan het einde van de zomer wat extra gewicht. Dit was nodig voor de winter, want deze was vrij mild tot hard, waarbij er veel sneeuw viel en daardoor weinig voedsel te vinden was. Hierdoor kon de pony overleven op het extra gewicht dat hij tijdens de zomer had gekregen. En ook nu zijn dat paarden en pony's die makkelijk vet opslaan in de zomer, maar dit in de winter dan wel moeten gaan gebruiken om op een gezond gewicht te blijven. Vaak zijn ze ook gevoelig voor suikers.
De kenmerken van de oer-pony zijn:
- Wigvorming ponyhoofd, zoals veel quarter horses hebben
- Het lichaam kun je onderverdelen in drie ballen: schouders, buik en billen
- Ronde ribbenkast (niet te verwarren met te dik)
- Korte benen
- Veel manen en staart
- Dikke wintervacht
Genetica van deze pony is te vinden in de shetlandpony, alle andere ponyrassen, krachtige werkpaarden en veedrijvers (haflinger, freiberger, quarter horse, sommige Spaanse paarden, lusitano's). Deze werkpaarden mochten niet te groot zijn omdat het anders lastig was met het vele op- en afstappen tijdens het ranchwerk.
Shetlandpony
Toendrapaard
Het toendrapaard kwam voor in de toendralandschappen. In de toendra had men zeer harde, koude, droge en strenge winters met weinig sneeuw. Er was altijd een mager aanbod van voer. De winter kon extreem koud zijn met temperaturen van rond de -20 graden Celcius. Tijdens de zomer werd de toendra een moeras. Hierdoor ontwikkelden deze paarden grote hoeven, zodat zijn makkelijker hun balans konden houden op de zompige ondergrond. Deze hoeven gaven veiligheid tijdens de beweging. Omdat het veel waaide op de open vlakten, trokken zij ook vaak naar de bergen. De hoeven van veel van deze paarden, zoals de Camargue paarden, krijgen bij een verhuizing naar een andere, stevigere ondergrond een smallere vorm. Breng je ze weer terug naar hun toendra gebied en natte ondergrond, zullen de hoeven weer breder worden. Ze passen zich aan de bodem aan.
IJslander
Dit type paard hoefde geen vet op te slaan, omdat ze dit niet echt nodig hadden. Zowel in de zomer als in de winter was er constant ruwvoer beschikbaar, al was het geen sappig groen gras. Zij voeden zich daarom ook met takken, zaden en vruchten. Deze paarden kunnen ook gevoelig zijn op suiker, alleen zullen zij dit eerder lymfatisch dan als vet opslaan. Als we deze paarden suiker en zetmeel voeren, schakelt het lichaam een noodprogramma aan. Hierbij kan glucose worden opgeslagen in het bindweefsel, waardoor zij lymfatisch worden. Dit vraagt een andere aanpak bij overgewicht dan wanneer een paard vet opslaat. Het is zelfs zo dat hoe minder voeding deze paarden krijgen, hoe dikker ze worden.
Kenmerken van het toendrapaard zijn:
- Groot hoofd, vaak bolvormig (ramshoofd). Deze paarden hadden een groter hoofd nodig om lucht op te warmen bij het ademhalen voor dit naar de longen ging.
- Smalle ogen
- Groot lichaam, gevormd als een rechthoek
- Ovale ribbenkast
- Ze zijn niet gebouwd voor snelheid, de ondergrond was vaak te glad. Deze paarden gaan daarom ook eerder het gevecht aan dan dat ze op de vlucht slaan. Ze wegen vaak hun opties af, waardoor het lijkt of ze trager reageren.
- Dikke benen, brede botten
- Vaak plat gevormde grote hoeven
- Veel beharing aan de benen, manen en staart, wat hen niet alleen tegen de wind, maar ook tegen insecten in de zomer beschermt. Tijdens de lange winters had het paard een extra bescherming via beharing nodig om de benen warm te houden, wegens gebrek aan schuilmogelijkheden.
Genetica van het toendrapaard is gevonden in grote en kleine trekpaarden (shire, clydesdale, tinker), ijslander, sommige werkpaarden (haflinger, freiberger, quarter horse), vroegere typen van Spaanse paarden en de lusitano, sommige barokke paarden (lippizaner, knabstrupper) en het eerder genoemde camargue paard.
Tinker
Steppepaard
Dit type paard leefde op de steppe. Hier waren zeer korte periodes van mals groen gras (2 tot 3 maanden per jaar), vooral voor en na het regenseizoen. De planten kwamen hierdoor snel in de groei en dus ook in het zaad. Hierdoor leek het gras al snel op hooi. Tijdens de rest van het jaar was er grof ruwvoer aanwezig dat rijk was aan vezels en een zeer lage voedingswaarde had. Deze paarden aten ook zaden, vruchten, noten, wortels, takken en bessen. Waterbronnen lagen ver uit elkaar en ze moesten dus grote afstanden kunnen overbruggen zonder teveel energie te verspillen. Hierdoor kunnen deze paarden veel beter voeding verdragen met een hoge energie waarde, suiker en zetmeel zonder metabolische problemen te krijgen. Deze paarden werden daardoor ook vaak geselecteerd door de cavalerie. Onze warmbloedpaarden zijn hiermee vergelijkbaar.
Kenmerken van het steppepaard zijn:
- Lang en elegant hoofd, soms een beetje een ramshoofd.
- Lang lichaam. Ze zien er snel te mager uit ook al zijn ze in goede conditie. Het is vaak lastig ze dik te krijgen en houden.
- Lange benen en sterke hoeven, om lange afstanden te kunnen afleggen.
- Weinig manen en staart, een dunne vacht.
In de steppe was er geen uitgesproken winter, maar veel regen en korte periodes van koud weer. Daardoor kan onze warmbloed ook minder goed tegen de kou (uitzonderingen daargelaten). De benen zijn smaller, omdat ze minder gewicht hoeven te dragen en snel moeten kunnen vluchten als er een roofdier aan komt. Deze paarden zijn dus van nature meer gericht op vluchten.
Genetica van het steppepaard is te vinden in de Akhal-teke, volbloedkruisingen en de warmbloed (het sporttype). Steppepaarden zijn vaak moeilijker dik te krijgen. Ze kunnen wel veel voedingsfouten aan. Hun metabolisme past zich goed aan hun omgeving aan en kunnen dus veel makkelijker gaan compenseren. Als deze paarden metabolische problemen vertonen, zijn ze al in een zeer laat stadium. Ze kunnen makkelijk metabolische problemen ontwikkelen zonder er dik uit te zien. De meeste sporttypes zijn steppepaarden, dus ook de haflinger of fries die gefokt worden als sportpaard. Echter houden deze paarden wel de metabolische problemen van hun oorspronkelijke type. Uiterlijk kan wel snel veranderen, maar metabolisme verandert niet zo snel in hun genen.
Warmbloed paard
Woestijnpaard
Dit type paard leefde in de steppe, savanne en semi-woestijn landschappen. Hier heerst een zeer droog klimaat met warme dagen en koude nachten. Door de overwegende woestijn hadden deze paarden soms langere periodes geen geschikt voedsel. Dit wisselde af met plotseling veel rijkere voeding zoals vruchten en zaden. Daarom hebben deze paarden een veel betere tolerantie voor voedsel met een hoge voedingswaarde. Ze worden wel sneller dik, omdat ze mijlenver door de woestijn moesten lopen voor water en hiervoor efficiënt reserves moesten opslaan. In deze omgeving was er zelden regen, waardoor de planten sterk waren met lange wortels. Vaak hadden ze ook doornen om zichzelf te beschermen. Paarden konden dit echter wel eten. Ze rolden namelijk de doornen op in een balletje in hun mond. Hierdoor hadden ze geen last van de prikkende stekels.
Kenmerken van het woestijnpaard zijn:
- Smal hoofd (snoekshoofd), grote ogen en klein hoofd. Omdat ze in een warm klimaat leefden hoefde de ingeademde lucht niet opgewarmd te worden.
- Slank en smal lichaam.
- Medium grote, lang benen en smalle, sterke hoeven.
- Medium dikke staart en manen, dunne en zachte vacht.
Genetica van het woestijnpaard is gevonden in de berber arabier, arabisch volbloed, sommige lijnen van de Engels volbloed, sommige Spaanse paarden (met name die gekruist zijn met arabische volbloeden), sommige warmbloeden of trakehners (ook kruisingen met de arabisch volbloed, daarom worden sommige warmbloeden wel makkelijker dik).
Arabisch volbloed met ruiter in klederdracht
Kruisingen
Kruisen van rassen geeft verschillende types in rassen. Zo kun je een paard hebben met een toendralichaam, maar de benen van een steppepaard. En ook het karakter kan een mix van beiden zijn, denk aan de kruisingen tussen de haflinger en de arabisch volbloed. Een type zal echter altijd dominant aanwezig zijn.